Het emigratieverhaal van mijn grootouders naar Suriname

 

Het aangrijpende verhaal van twee avonturiers uit wie ik voortkom.

Mijn grootouders waren verliefd op elkaar geworden terwijl hij haar Duitse les gaf, ze waren even oud en wilden met elkaar huwen en baren, maar het waren de jaren dertig. Een afschuwelijke depressie beroofde mensen met een sterke wil van werk en vertrouwen in de toekomst.

Pas na zeven jaar verloving en volharding kregen ze een kans op bestaanszekerheid, maar dan in Suriname en in 1939, aan de andere kant van een gevaarlijke reis, met zeemijnen, schepen als het hunne die op de Noordzee zonken, geblindeerde treinen, traag reizen, oorlogssteden, beproeving, weken op de oceaan, vrees voor torpedo's, toch al vergeven arbeidsposities, algehele berooidheid, tegenslag, inventiviteit, nieuwe horizons, grote volharding voor een grote liefde.

Het ontstaansverhaal van mijn familie, dat ik vertel aan de hand van mijn persoonlijke ervaring met mijn opa, familieverhalen, persoonlijke en historische bronnen.

Het boek is nog in ontwikkeling, maar lees hieronder vast een fragment, of luister naar de gesproken versie.

⬇︎

Terwijl ik dit schrijf slaan de golven van de Atlantische Oceaan tien meter van mij vandaan op Portugees zand.

Het is hetzelfde water waaroverheen mijn grootouders 82 jaar geleden ons oorlogscontinent verlieten. Het water rimpelt vandaag zoals een kalme Noordzee, maar de terugtrekkende golven hebben toch zoveel kracht dat ze je benen onder je vandaan kunnen trekken.

Ik zit tegen een puntige rots en probeer mij aan de horizon de S.S. Costa Rica voor te stellen, een Nederlands schip dat niet eens zo groot is voor de hoge golven die het kon ontmoeten, terwijl het mijn grootvader en mijn grootmoeder naar Zuid-Amerika brengt.

Mijn grootmoeder keek er al tijden naar uit om grootmoeder te zijn, maar stierf op de ochtend dat haar kleinkinderen uit Suriname overvlogen voor de eerste ontmoeting. Mijn grootvader kreeg veertien kleinkinderen. Ik was de jongste en kreeg een hechte band met hem na de vroege dood van mijn vader. Ik leerde hem goed kennen, maar van hun benauwende avontuur hoorde ik pas na zijn dood, want naar wie leeft, luister je maar half.

Wat een avonturiers waren ze, hoe dapper, en hoeveel geluk hadden ze. Ze waren verliefd op elkaar geworden terwijl hij haar Duitse les gaf, ze waren even oud en wilden met elkaar trouwen, maar het waren de jaren dertig. Een afschuwelijke depressie beroofde mensen met een sterke wil van werk en vertrouwen in de toekomst.

 Jochem gaf al sinds zijn achttiende les op scholen in Nederland, eerst aan jongens die nauwelijks jonger waren dan hijzelf, later aan jongens die in de bak zaten voor inbraak en andere vergrijpen. Hij onderwees hen in Nederlands en vaderlandse geschiedenis, zij onderwezen hem in de omgang met dieven.

‘Inbrekers houden niet van herrie, meneer. En u moet nooit onze vluchtweg versperren, want dan gebruiken we geweld om langs u heen te komen.’

Vijftien jaar na die les ontwaakte mijn opa midden in een Surinaamse nacht van het geluid van kralen die op de grond vielen, één voor één, de één na de ander. Hij was in de tropen, waar de nachten klam zijn, hij sliep onder een klamboe met zijn vrouw, en keek het duister van de kamer in, waar hij twee figuren zag staan, ze hadden maskers over hun hoofd, maar hun ogen waren zichtbaar, en ze keken hem recht in de zijne, verstijfd. De één stond met zijn vingers om het sleuteltje van de kast in hun slaapkamer, hij had hem beetje bij beetje omgedraaid, wat in het slecht gesmeerde slot tikte, tikte, tikte. Ze hadden stil willen zijn en hadden juist daardoor mijn grootvader gewekt, de gevangenismeester, die wist dat ze niet van herrie hielden en die het dunne laken van zijn lijf wierp en uitriep: ‘Dieven!’ Hij zocht de uitgang van de klamboe, deed het licht aan en riep opnieuw: ‘Dieven!’ Hij pakte de stoel van naast zijn bed en sloeg ermee tegen de muur, opnieuw en opnieuw. ‘Dieven!’ Hij opende het raam en riep het ook nog eens naar de buurman.

De dieven waren al weg. Ze lieten hun schoenen bij de voordeur achter, en ook de fles whiskey die ze hadden gevonden.

Iedereen ontwaakte van mijn grootvaders alarm, behalve zijn oudste zoon, die had diep geslapen en ontdekte pas ’s ochtends dat er was ingebroken. Tot zijn grote spijt. ‘Hij was elf en speelde zo graag detective’, vertelde zijn zus mij later. ‘Die ochtend mocht hij thuisblijven van school, omdat de politie zijn schooltas op vingerafdrukken wilde controleren. Een kleine compensatie voor hem.’

De ochtend na de inbraak ontdekte mijn grootvader dat zijn stalen liniaal niet op de juiste bewaarplaats lag, maar elders in huis. Ik ken die liniaal. Tot het einde van zijn lange leven lag die liniaal op het grote bureau in zijn Nederlandse slaapkamer. De liniaal was ongeveer vijf centimeter breed, een paar millimeter dik en vijftig centimeter lang. Puur staal. Hij was zwaar en de inbrekers hadden hem klaargelegd, voor het geval dat. ‘U moet ons nooit de weg versperren, meneer.’

Later bleek dat de politie deze twee inbrekers al zocht op het moment dat zij gemaskerd in de nachtelijke slaapkamer stonden. Ze hadden twee vrijgezellen overvallen in hun huis een eind buiten de stad en hen bijna doodgeslagen. Later bleek dat de heertjes, in dezelfde nacht als mijn opa ze verjoeg, een school waren binnengedrongen. En toen ze een kast openbraken en er slechts één dubbeltje in vonden, besmeurden ze alle bankjes met inkt. ‘Ik denk dat ze een bloedhekel hadden aan school’, zei mijn tante.

Het was een prachtverhaal dat mijn grootvader smakelijk kon vertellen, met meer details en aspecten dan ik hier nu met je deel, lieve lezer, en dat na zijn dood zijn dochters levend houden. Mijn opa was behalve leraar ook verhalenverteller. Of misschien is een leraar wel per definitie een verhalenverteller. Hij was ook dichter en schrijver, in kleine kring gaf hij zijn bundels weg. Hij was een slimme, nieuwsgierige, ook gevoelige man, die zijn emoties onder controle hield en niet toonde, althans niet aan mij. Hij was zachtaardig. Hij kookte groentesoep met een hele bol knoflook, na de dood van zijn vrouw, want hij had gehoord dat dat gezond was. Hij snoepte graag. Hij was een gulzig lezer van sterrenkunde en Russische dichters en van de tinten ertussen. Als kind was hij zes jaar van zijn ouders gescheiden, elk op een ander continent. Zijn haar was niet asgrijs, maar wolkenwit. Hij was gul en gastvrij, en in mijn jeugd één van mijn twee vaderfiguren, nadat mijn echte vader, voor mijn ogen gestorven, mij niet meer kon tonen hoe je een man bent.

Maar voordat hij opa werd, was hij vader, en voordat hij vader werd, was hij verliefd, en voordat hij verliefd werd, vroeg zijn vader of hij de dochter van meubelfabriek Van Zeben Duits wilde onderwijzen. 

En hij zei ja.