Een fragment uit Drie pijnen

Door Matthijs Meijer van Putten

 

Hoofdstuk 1 | Hoofdstuk 2 | Hoofdstuk 3

Hoofdstuk 2

Tijdens het avondeten was het stil. Niet dat er geen geluid was, maar je durfde het zelf niet te maken. Mijn bestek tikte tegen het bord. Papa ademde zwaar. Mijn kauwen smakte. Auto’s ronkten op het plein, in die tijd klonken ze niet zo beheerst als tegenwoordig. Jochies lachten, bussen trokken op, vrouwen scholden, de buren kibbelden in de tuin onder ons balkon, en dat kwam allemaal ons huis in, want het was zomer en de ramen stonden open, en ik hoorde het omdat wij zwegen. 

Ik bezocht in gedachten de plekken waar ze nog kon zijn, de sleutelmaker, de stomerij, de tabakszaak, maar na het legen van mijn hervulde bord wist ik het niet meer.

‘Waar is mama?’

Papa’s ogen waren zo schaduwrijk dat ik soms niet zag wat hij dacht, maar nu was hij nors. ‘Wees toch niet zo lastig.’

Maar ik was lastig, daar was ik trots op. Ik bepaalde zelf wat ik deed, en zeiden mijn ouders dat ik niet moest klieren, dan klierde ik des te harder. ‘Maar waar is ze dan?’

Hij kauwde, zijn zuurkoolsnor ging op en neer, zijn hoofd was bleek.

‘Papa?’

Hij keek naar zijn eten.

‘Waar is ze?’

‘Basta.’ Hij sloeg met zijn vlakke hand op tafel, een klap die rinkelde in het servies op tafel en de lucht in mijn buik.

Mijn vader was een zorgzame, soms humeurige man die me liefhad en soms verwenste. Hij was het die me leerde fietsen, op het verlaten parkeerterrein achter ons huis, de witte rubberen bandjes van mijn olijfgroene fietsje slingerden over de klinkers, hij holde achter me aan en stuurde me met woorden bij, we lachten als ik omviel. ‘Probeer het opnieuw’, en dan slingerde ik en viel ik weer, hij tilde me op, herhaalde zijn woorden, net zo lang tot het donker was en ik kon fietsen. In zulke uren raakten onze harten en geesten verstrengeld en ik denk niet dat iemand meer van haar vader hield dan ik.

Hij werkte als timmerman. De ouders van mijn klasgenootjes waren baas van een bank, of huisarts, of rechter, indrukwekkende beroepen waarachter onzekere kinderen zich kunnen verschuilen. Maar mijn vader kon van de onvoorspelbare vormen van een boom iets praktisch en prachtigs maken, waaraan je kon zitten tekenen, of dat je tegen regen beschermde, en dat ambacht had iets magisch, het verbond hem en mij met het leven voor de machines en expertises, toen het bouwen van je eigen huis en het telen van je eigen groente nog een garantie was voor een goed en rustig leven. Ik was trots op zijn beroep en zo overtuigd van de terechtheid van die trots, dat zij mij een uitstraling van zelfverzekerdheid gaf, die me mijn halve kindertijd beschermde tegen de grilligheden die mijn klasgenootjes in petto hadden voor wie er wankel uitzag, tot ik toch een harde dreun kreeg, en mijn halve kindertijd onzeker was. Nooit besefte ik welke rol mijn vader speelde in die grootste tragedie van mijn leven: waar is mama, een vraag die hij nooit heeft beantwoord.

Ik dacht dat ze met het verstrijken van de tijd wel terug zou komen, dat ze verdwaald was en huilend door straten dwaalde die ze niet herkende en laat op de avond eindelijk ons huis zou vinden, als ik al in bed lag, en dan bij mij kwam liggen, zodat ik haar kon troosten. Of dat ze een vriendin opzocht in een andere stad, maar dat een trein een mens doodreed en haar trein daarom in de file stond, dat zij een nacht lang op haar treinbankje kroop, bang in het donker, zonder deken, zonder kopje warme melk, en ze bij ons ontbijt binnen zou komen, nog steeds een beetje bang. Of dat ze toch haar ouders bezocht, dat ze de conducteur niet had gehoord, zoals ik haar soms niet hoorde, als ik een Kuifje las voor we gingen eten. De reis naar Spanje was lang, dat wist ik nog van toen we hem samen maakten, dus gaf ik haar de tijd.

Maar op een gegeven moment had ze van alle bestemmingen die ik kon bedenken al teruggekeerd moeten zijn. Ik weet het moment nog dat ik dat besefte.

Ik liep met mijn beste vriend Thomas in de weilanden achter onze wijk, waar  langharige koeien graasden en je tussen het riet kon zitten zonder dat iemand je zag en kon doen wat eigenlijk verboden is, zoals bruine kikkers aanraken met een kromme tak, of een rietstengel uit de sloot trekken en doen alsof het een sigaar is die je degusterend oprookt en hem dan achteloos in de sloot gooien, of proberen de dikke vliegen te vangen die boven de bruine sloot vlogen, wat nooit lukte en juist daarom zo’n aanlokkelijk spel was, want misschien lukte het nu wel. Dat deden we en het was een frisse ochtend, ik droeg mijn trui van scheerwol en ik voelde de vochtigheid tegen mijn gezicht. Het rook naar zoete koeienpoep. En Thomas, die ik steeds op de hoogte had gehouden van het verstoppertje, vroeg of ik haar al had gevonden.

‘Nee.’

‘Waar zou ze dan kunnen zijn?’

‘Nergens.’ 

Mijn moeder vertrok op de middag van 23 juli 1999 uit mijn leven. Ze stroomde als drinkwater het putje van de gootsteen in: onvindbaar en onomkeerbaar weg.

Thomas zat naast me, zonder uitdrukking of beweging, zoals een koe kauwt en kauwt en kauwt als je hem aankijkt. Ik was te jong om zulk verdriet te dragen, Thomas was te jong om mij te helpen, er bestond maar één mens dat mij helpen kon.

Lees verder in hoofdstuk 3


Publiceer mijn roman

Ben je uitgever, redacteur, of agent, zoek dan alsjeblieft contact. Bel, app, of mail me. Ik ontmoet je graag voor een goed gesprek met koffie, en kan het volledige manuscript van Drie pijnen en de synopsis delen.

Ben je lezer, schrijf me dan alsjeblieft ook. Het zou me absoluut deugd doen om te horen welke gedachtes en gevoelens mijn schrijven in je opriep. Elke mail krijgt antwoord.

En als wat ik schreef je beviel, voel je dan vrij deze website naar wie dan ook door te sturen. Het lijkt een simpele daad, gewoon een link delen, maar voor deze nieuweling betekent het veel. Elk doorsturen van deze website vergroot de kans op publicatie. Ik waardeer het zeer!