Een fragment uit Drie pijnen

Door Matthijs Meijer van Putten

 

Hoofdstuk 1 | Hoofdstuk 2 | Hoofdstuk 3

Hoofdstuk 3


Ik trok aan het touwtje uit de brievenbus, die middag van beseffen. 

Papa lag op de beige bank. Hij rookte loom een sigaartje, zijn mouw was opgestroopt, zijn hand begraven in zijn oksel.

Ik legde mijn hand op zijn kruin.

‘Mama komt niet terug, hè?’

Hij keek mij aan, probeerde te glimlachen maar keek vooral treurig. 

En hij knikte.

Ik voelde het vocht van aanstaand huilen in mijn longen.

Hij stak zijn arm naar me uit, schoof opzij.

Ik kroop naast hem. Ik begroef mij in zijn armen.

Hij rook naar tabak en koude koffie.

‘Houdt ze dan niet van me?’

‘Ze houdt van ons allemaal.’

‘Waarom is ze dan weg?’

Hij kuste mijn haar, zijn sigaar tussen zijn vingers.

‘Waarom blijf je zo jengelen?’

‘Omdat ik wil weten waar ze is.’

Hij trok aan zijn sigaar, zijn wangen zoog hij mee naar binnen.

‘Je zeurt altijd zoveel.’

‘Ik zeur altijd zoveel?’

‘Ja.’

Ik pulkte aan het velletje naast mijn nagelriem. De tranen prikten in mijn keel.

‘Dat vinden mensen soms moeilijk.’

‘Ging ze daarom weg, omdat ik zoveel zeurde.’

‘Sommige vrouwen leven liever zonder kinderen. Dat is zo’n moderne onzinnigheid. In mijn jeugd kozen vrouwen niet, ze waren er gewoon. Maar tegenwoordig willen vrouwen zelf kiezen en Lisa koos een leven zonder jullie.’

Mijn traanbuis stroomde over.

‘Sorry dat ik het zo bot zeg, ik ben soms zo onhandig met mijn woorden.’

Hij duwde zijn hand tegen de bank, zijn lijf overeind. Ik kroop op schoot, hij knuffelde mijn tranen weg. 

Dat kan als je acht jaar bent. 

Kon het maar als je 21 bent.


Vanaf dat moment stelde ik mij mijn moeder voor als een vrouw zonder kinderen. Ik wist niet hoe dat was, ik kende alleen mijn moeder, tot voor kort een vrouw met kinderen.

Dus bekeek ik wekenlang de vrouwen zonder kinderen, als ik tegen de ruwe bast van de schoolboom zat, op papa wachtend die te laat kwam, of als we in de bus naar zee zaten, of als ik vanaf ons balkon uitkeek over het plein waaraan wij woonden, dan observeerde ik urenlang de vrouwen zonder kinderen.

Ze lachten, die vrouwen, ze droegen korte zomerjurken, hun losse haren glansden, ze droegen schoudertassen van riet waaruit een opgerolde handdoek stak en een fles zonnebrandcrème, ze hadden grote zonnebrillen die hun glimlach nog aanlokkelijker maakte, ze staken hun haar op en als ze lachten, dan wierpen ze hun gesloten ogen richting de hemel, hun huid was egaal, hun boezem veerkrachtig, hun dijen smal, hun tanden ongebarsten. Mannen staarden naar ze, dan glimlachten zij terug of trokken hun wenkbrauwen op. Soms liepen ze hand in hand, soms knuffelden ze lange tijd, soms kusten ze in de avondzon, soms zuchtten ze daarbij. Ze praatten urenlang in de friste van een zomerbries. Soms streek een windvlaag van hun lichaam naar het mijne, dan rook ik een zeepstuk, kruiden en lente. Als ze praatten, dan sprankelde hun stem, als een kabbelende beek waaruit je zo kunt drinken, zoals ik er later in Spanje één ontdekte. Ze lazen urenlang een boek op een bankje in de zon en zakten onderuit en sloten hun ogen en in de zon waren hun gezichten nog knapper, hun plooitjes nog verfijnder, hun sproeten nog contrastrijker, hun haren nog weelderiger, precies zoals mijn moeder in mijn eerste herinneringen nog was. En openden ze hun ogen, staarden ze een tijdje in de verte, dan zag ik de fonkeling in hun ogen die ik in mijn lijf voelde als ik aan mama dacht, en ik besefte dat sommige mensen niet warm worden van hetzelfde als ik.

Na een paar middagen verlegde ik mijn aandacht naar de vrouwen met kinderen. Hun voorhoofd was gefronst, hun gezichtshuid vetter, hun rug krom, hun nekhuid lubberde, hun buik gewelfd, hun tanden grauw en scheef. De handen waaraan hun kinderen hingen waren knokiger en stomper en zaten vol witte vlekken. Ze droegen altijd iets mee, een step, een boodschappentas, een buggy vol luiers en speelgoed, maar nooit een boek, een strandtas, een fles wijn. Hun ogen hadden een dofheid die je ook ziet in het oude koper van een lamp, of in de kraalogen van knuffeldieren. Als ze spraken, dan commando’s. Kom, laat los, doe dat niet, hou op, we gaan, eet wat, drink wat, wat doe je, hou nou eens op, het klonk altijd schel, waren vrijwel altijd woorden tot kinderen. En als ze toch met een volwassene praatten, dan was het de buschauffeur die ze een strippenkaart gaven, de groenteboer die een kilo sperziebonen aanreikte, de dakloze die zijn hand ophield voor geld. Ze spraken alleen als onderdeel van een transactie, nooit om een gedachte die uit henzelf kwam, nooit om een grap, en nooit met de lach van de vrouwen zonder kinderen. Heel soms praatten twee moeders met elkaar, en ging ik dan stiekem dichtbij staan, dan roken ze naar vleeswaren, karnemelk en zoveel waspoeder dat je het op je tong proeft, dan praatten ze over kinderen, bezorgd of mopperend, nooit met de stem van het sprankelende beekje.

Nadat ik ook de moeders uitgebreid bestudeerd had, kon ik van elke vrouw op straat bepalen of ze kinderen had of niet. Drie keer liep ik naar ze toe. ‘Mevrouw, hebt u kinderen?’ Dan lachten ze verbaasd van nee of snauwden kribbig ja, en ik had altijd gelijk. Sinds die tijd wist ik dat er drie geslachten zijn: man, vrouw en moeder.

Een vrouw die kinderen krijgt verandert in een moeder, en de meeste vrouwen vinden dat onvermijdelijk, voelen de pijn hoogstens onderhuids, verborgen achter de verhalen die we over moederschap vertellen.

Maar mijn moeder groef een gang naar de tijd van de vrouwen en ze inspireerde mij. We vergeten hoe eindig het leven is, dat je niet alles kunt doen wat je wilt. Natuurlijk sterft een vrouw van haar leeftijd als ze 77 is, maar zo voelt het niet. Later kunnen we doen wat we nu niet durven, nu niet willen, dus we stellen het uit, dan hoeven we pas later te groeien, te kwetsen, te lijden. Maar op een dag, altijd onverwachts, dreigt het horizontaal afscheid en vervloek je jezelf met terugwerkende kracht. Het internet staat vol met wat stervende mensen berouwen: onnadenkend een partner kiezen, een familieruzie niet bijleggen, je gevoelens begraven, een waarheid niet vertellen.

Mijn moeder wachtte niet tot het moederleven haar zou spijten en ik was oneindig trots op haar durf, op haar kracht en juist die kracht veranderde mijn kinderleven in een scheepswrak. Het was precies zoals de Spaanse filosoof Ortega schreef. Mijn pogingen boven te blijven waren mijn cultuur: dat wat niet natuurlijk aan mij was, maar ik mij aanleerde om niet te verdrinken.

Ik miste mama enorm, maar als zij zelfs ten koste van haar familie het vrije leven nastreefde, moest het een geweldige plek zijn, en ik besloot ter plekke, bij de schoolboom, tussen moeders en meisjes, dat ik nooit kinderen zou krijgen, dat ik zou ontdekken hoe ze leefde. ‘Lisa, toon mij je nieuwe wereld.’ Ik zou Lisa zeggen, niet mama, om te erkennen dat zij weer een vrouw was, mijn ex-moeder, dat ik haar stap respecteerde, om zo ons contact te herstellen. Maar ik wist niet hoe ik haar kon vinden, ik was pas acht en mocht niet alleen met de trein, op internet moest je inbellen en mensen kon je er niet op vinden, en niemand die ik kende wist waar ze heen was.

Het duurde eindeloos voor ik haar vond en toen ik haar eindelijk terugzag, was ze onherkenbaar veranderd.


Publiceer mijn roman

Ben je uitgever, redacteur, of agent, zoek dan alsjeblieft contact. Bel, app, of mail me. Ik ontmoet je graag voor een goed gesprek met koffie, en kan het volledige manuscript van Drie pijnen en de synopsis delen.

Ben je lezer, schrijf me dan alsjeblieft ook. Het zou me absoluut deugd doen om te horen welke gedachtes en gevoelens mijn schrijven in je opriep. Elke mail krijgt antwoord.

En als wat ik schreef je beviel, voel je dan vrij deze website naar wie dan ook door te sturen. Het lijkt een simpele daad, gewoon een link delen, maar voor deze nieuweling betekent het veel. Elk doorsturen van deze website vergroot de kans op publicatie. Ik waardeer het zeer!