Een fragment uit Drie pijnen

Door Matthijs Meijer van Putten

 

Proloog — heden

Is de draaglijke leugen niet beter dan de bijtende waarheid?

Zeewind ruist door de braamstruik, kerft in mijn rughuid, blaast zeeschuim uit de toppen van de golven los, die nog kouder moeten zijn dan gisteren. 

Mijn voetzolen staan op een zwerfkei.

Zeewater spat op mijn enkels, het voelt als ijsgruis.

Ik stap naar voren, een ruisende golf omsluit mijn benen, de pijn reikt tot in mijn botten. 

Mijn wang is schraal van zoveel tranen.

Ik verlang naar de pijn, want zij is zwakker dan de pijn van beroofd en belogen te zijn.

Ik waad voort, de zee omhelst nu mijn bovenbenen.

Ze is inderdaad kouder dan gisteren. 

De pijn is heviger dan gisteren.

Ik dompel mijn polsen onder, werp zee richting mijn hart. Ik snuif zo diep dat het prikt in mijn longpunten. 

Ik zwoer ooit mijn vader altijd lief te hebben, maar ik wist niet hoe moeilijk hij mij dat zou maken.

De wind blakert in mijn oren, droogt mijn schrale wangen.

Ik ben alleen sinds mijn achtste. 

Alleen wist ik het niet.

Ik duik ervan weg, voorover een golf in. Ik zink drie seconden van ijs, van pijn, van alles vergeten.

Dan kon ik boven en zwem met de stroming weg. Golven slaan in mijn gezicht. De kou bijt mijn huid niet meer, maar kruipt eronder, zij verbant mijn pijn voor kostbare tijd. Ik zweef boven de diepe bodem, mijn handen roeiend door het grauwe water.

Ik hoor klotsen, gierende wind en herinneringen.

Maar ik moet eruit of ik sterf, dus mijn onderkoelde geest zwemt terug naar het vasteland. Ik voel zout water in mijn mond.

Ik worstel met de branding, schrob mijn huid met de handdoek van mijn moeder, die ik voor het eerst nat maak.

De wind ijst tegen mijn lijf. Ik hul mij in wol, spring jumping jacks, maar bibber nog, dus van de zwerfkei pak ik de vaderlijke thermoskan.

Heet drinken is de beste opwarming na een winterse duik. Het stoom ruikt bitter, maar mijn lippen voelen niets, en dagenlang blijven de blaren bijten.

Maar mijn maag warmt op, de kou geraakt draaglijk, mijn geest doezelt.

In de verte zwaaien twee herinneringen om aandacht, een oude waar ik nooit aan wende, een verse die mij heviger ontwrichtte.

Maar de ijskou verdreef ze, mijn bewustzijn vernauwde zich zoals de huid rond mijn spieren. Voor even is mijn leven niets dan wat daar bij de branding bestaat.

Dit is waarom ik mij onderdompelde in schuivend ijsgruis.

Het duurt hoogstens een paar uur, dan vloeit de pijn terug in mijn gemoed, zoals de zee haar hoogwater verliest. Was ik maar een vis, dan was ik altijd in de ijskou en permanent verdoofd. Maar was ik een vis, dan sprong ik op het droge, want niet de kilte maar het onbehagen verdooft mij.

Enige tijd kon een mens mijn pijn verdrijven. Soms waart zijn geur door mijn huis, dan tast ik wanhopig om mij heen, om niets te hervinden dan mijn weemoed.

Maar onlangs gebeurde er iets. Ik kwam iets te weten, een zwaardere last die ik niet kan schouderen en de zee niet begraven. 

En daarom schrijf ik dit.

Ik hurk in het zand, mijn achterhoofd rust tegen de zwerfkei, mijn ogen prikken. Ik pel een sinaasappel. Het sap spat op mijn mouw, trekt erin weg. Ik zuig het uit de woldraden op.

De baai nam zoveel van mijn pijn op. Rechts ligt de jachthaven met het hotel waar ik werk, waar ik twee bijzondere mannen ontmoette. Links verbreedt de Noordzee zich, onbehaaglijk grauw, overspoelt zij de zandbank waar zoveel gebeurde in zo weinig tijd.

In mijn jaren van pijn zwom ik tussen vluchtige kringeltjes, terwijl ik onderduikend hagelsteentjes ontweek, terwijl zonnereflectie mij verblindde, terwijl de zee mijn oogleden bespatte, terwijl sneeuwvlokken haar verkilden, zelfs toen bliksem insloeg op de brug van een vrachtschip en ik sidderde van angst. Maar aan land ging ik niet, want ik trainde moed.

Elke dag ontwaak ik met pijn en verdoof haar meteen. ’s Avonds keert zij terug en zwem ik opnieuw. Het moeilijkst zijn de zomers. Dan is de zee te warm om goed te werken, zoals wijn zonder alcohol.

Maar onlangs kwam ik dus iets te weten. Het gebeurde lang geleden, maar bleef altijd, en de zee heeft slechts kracht tegen dat besef als zij ijsgruis is.

Was ik het liever niet te weten gekomen? Is de draaglijke leugen beter dan de bijtende waarheid?

Ik trek een part los van de sinaasappel. Ik steek hem in mijn mond, die zich samentrekt van zure kou.

Achter mij ritselt de braamstruik. Hij glimlacht weemoedig en komt naast me zitten, zijn billen op het zand, zijn hoofd in mijn schoot.

Ik verstijf.

‘Streel je mij’, vraagt hij.

Vroeger streken mijn vingers graag door zijn krullen, nu doet het pijn. 

Ik loop weg, zand tegen mijn voetzolen. 

Ik heb hem nota bene zelf gevraagd te komen.

Aan de rand van het strand groeien doornige struiken, ik kruip eronderdoor, ze schrammen mijn gezicht, en ik rijs op in mijn tuin.

Vijftien kilometer verderop staat het huis waarin ik opgroeide. 

Onlangs zei ik in die woonkamer tegen de man op wie ik altijd wilde lijken, dat hij niet meer moest weglopen van zijn pijn. 

Hij deed het wel.

Het is het enige gereedschap van de geest dat hij me bijbracht.

Hoe moet dat, niet weglopen van pijn?

Ik ga mijn huis in, de plankenvloer voelt koud onder mijn voeten.

Een golf trekt door de zeebaai achter de doornige struiken, ik zie het vanuit mijn woonkamer en hoor hem omslaan. Een halve kilometer van het strand ligt de zandbank, nu overspoeld, waarop ik in één middag meer over mijn moeder sprak dan in de dertien jaar ervoor, een zandbank die zo ver verwijderd leek van mijn gewone leven, dat ik daar kon praten over wat in mijn vaderlijk huis taboe was.

Maar is de draaglijke leugen niet beter dan de bijtende waarheid?

Jaren liep ik van haar weg, tot ik die middag bleef staan en keek en begon te vinden. De waarheid heeft weerhaken, zei mijn broer, haar pijn vergaat enkel als je haar oproept, hoezeer het je schoudergewrichten, je hartspier ook pijnigt.

In mijn slaapkamer staat een houten secretaire. Ik ga ervoor zitten, op een rieten zitting die kraakt onder mijn gewicht.

Ik pak het houten schaap, zo groot als mijn handen, en leg het in mijn schoot. 

Het raam klappert in de windvlaag die tevoren de askleurige wolken uiteenreet, zoals je vuile watten in plukken uiteenrijt en zoals de geschiedenis mijn leven uiteenreet. Het helderblauw brandt tussen de wolkenplukken door en kleurt een deel van het grauwe water als vlekkerig hotelzilver. Een landschap is het mooist als grauwheid zich met licht vermengt, mooier dan als het alleen maar licht is. 

Misschien heb ik de grauwheid van verraad en verlies nodig om de moed te hervinden die altijd in mijn familie gesluimerd heeft.

Ik pak het blocnote van het houten blad voor mij. Het balanceert op mijn knie, de bladen ritselen in de zeewind, mijn vulpen krast deze woorden.

Laat me vertellen.

Lees verder in hoofdstuk 1


Publiceer mijn roman

Ben je uitgever, redacteur, of agent, zoek dan alsjeblieft contact. Bel, app, of mail me. Ik ontmoet je graag voor een goed gesprek met koffie, en kan het volledige manuscript van Drie pijnen en de synopsis delen.

Ben je lezer, schrijf me dan alsjeblieft ook. Het zou me absoluut deugd doen om te horen welke gedachtes en gevoelens mijn schrijven in je opriep. Elke mail krijgt antwoord.

En als wat ik schreef je beviel, voel je dan vrij deze website naar wie dan ook door te sturen. Het lijkt een simpele daad, gewoon een link delen, maar voor deze nieuweling betekent het veel. Elk doorsturen van deze website vergroot de kans op publicatie. Ik waardeer het zeer!